We zijn erg benieuwd naar je ervaringen met, en je suggesties voor, Teacher Tapp en vragen je om deze korte evaluatie in te vullen zodat we ons kunnen blijven verbeteren!
Herkennen van armoede
Wanneer men denkt aan armoede komt niet zelden het schrijnende beeld van kinderen uit Afrika, vluchtelingen in lompen en bedelaars in vakantiegebieden als typerend beeld bij ons omhoog. Armoede bestaat echter ook in Nederland. In het jaar 2017 stelde de cijfers van het CBS dat ongeveer 939.000 huishoudens onder de armoedegrens vallen; dit is 5.7% van de Nederlandse bevolking. Voor jongeren in onze samenleving ligt dit percentage zelfs nog hoger. Van alle kinderen tot en met 12 jaar, leefde ongeveer 9% in een huishouden die onder de armoedegrens zat. Voor jongeren in de middelbare school leeftijd lag het percentage in 2017 op 5,9%. Het totaal aantal minderjarigen in 2017 die onder de armoedegrens leefden was ruim 272.000 (0-18 jaar), ofwel 8,1% van alle jongeren tot 18 jaar (CBS, Integrale Inkomens- en Vermogensstatistiek, 11-17).
Het verschilt per gemeente hoeveel mensen in armoede leven. De gemeenten Rotterdam (10,9%), Amsterdam (10,5%) en ‘s-Gravenhage (10,3%) staan in de top drie van armste gemeenten in het jaar 2017. Hoewel het aantal arme bewoners in Nederland onevenredig verdeeld zijn over haar gemeentes én dus ook over scholen, komt vrijwel iedere leraar leerlingen tegen die onder de armoedegrens leven.
Door leraren uit alle onderwijssectoren worden signalen van armoede bij leerlingen vooral herkend aan hun kleding/schoenen, de persoonlijke hygiëne, de gesprekken na de vakanties en het gebrek aan geld wanneer een bijdrage van de ouders gewenst is voor een schoolreisje, uitstapje of buitenschoolse activiteit. Door leraren uit het basisonderwijs en speciaal onderwijs wordt tevens de inhoud van de ‘lunchbox’ en/of het niet hebben gehad van ontbijt aangegeven als signaal voor armoede onder hun leerlingen. Opvallend is dat leraren uit het middelbaar beroepsonderwijs aankaarten de signalen in andere vormen te herkennen.

Invloed van armoede op ontwikkeling leerlingen
Opgroeien onder armoedige omstandigheden kan vergaande gevolgen hebben voor iemand zijn leven. Armoede vermindert onder andere de kans op een gedegen opleiding, een gezonde (want duurdere) levensstijl en creëert schaamte en kan hierdoor ook leiden tot sociaal isolement en eenzaamheid. Meer dan de helft van alle leraren (>50%) – met uitzondering van de havo/vwo onderbouw leraren (46%) – geeft aan dat armoede een negatieve invloed heeft op de leerprestaties. In het middelbare beroepsonderwijs niveau 3/4 is de groep met leraren die aangeeft dat dit de leerprestaties negatief beïnvloed het grootste (93%), de rest van deze leraren geeft aan hier geen inschatting van te kunnen maken (7%). Een klein deel van de po/vo leraren geeft aan dat armoede niet of nauwelijks invloed heeft op de leerprestaties en de rest kan hier geen inschatting van maken (variërend van 27% tot 49%). Kortom, een groot deel van de leraren uit het po/vo en in nog sterkere mate in het mbo is van mening dat armoede de leerprestaties van leerlingen negatief beïnvloedt, een relatief klein deel is het hier niet mee eens en de rest kan hier geen goede inschatting van maken. Daarnaast kunnen leraren die lesgeven aan havo/vwo leerlingen over het algemeen slechter een inschatting maken van de mogelijke negatieve invloed van armoede op de leerprestaties van hun leerlingen.

Betreft de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen zien we dat het aantal leraren dat aangeeft dat armoede enige of veel negatieve invloed heeft groter is dan bij de vraag over de negatieve invloed van armoede op de leerprestaties. Opvallend is dat leraren die lesgeven aan het vo havo/vwo relatief minder vaak kunnen inschatten of dit een invloed heeft op de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen vergeleken met de andere ondervraagde leraren. Leraren lijken de negatieve invloed van armoede vaker te merken bij de sociaal-emotionele ontwikkeling dan in de leerprestaties van de leerlingen.

Omgaan met armoede
Een school hoort een veilige plek te zijn voor de leerlingen. Leerlingen die opgroeien in armoede worden gezien als kwetsbaar. Een recent voorbeeld is dat leerlingen die in armoede leven voorrang kregen bij het naar school gaan tijdens de lock-down in coronatijd. Ervaren leraren dat hun school altijd voldoende doet voor leerlingen die in armoede opgroeien? Rond de 40% van de leraren uit het po vindt vaker dat hun school voldoende doet voor deze leerlingen, in het vo deelt slechts ongeveer 20% deze mening. In het mbo vindt ongeveer 30% dat de school voldoende doet maar een andere 30% vindt dat de school meer moet doen. Bij vo vmbo leraren, mbo leraren en de po leraren weet tussen de 30-38% niet of de school voldoende doet, en wederom is er een groter deel van de vo havo/vwo leraren die dit niet weet (56-64%).

Volgens alle ondervraagde leraren ondersteunt de school een leerling die in armoede opgroeit vooral door ouders door te verwijzen naar hulpverleners en hulporganisaties en is er een ‘potje’ aanwezig waaruit de deelname aan schoolreisjes, uitstapjes en andere buitenschoolse activiteiten gefinancierd wordt. De ondervraagde leraren die aangaven dat de school volgens hen meer zou moeten doen voor leerlingen die leven in armoede, geven vaker aan dat de school geen specifieke maatregelingen neemt om de gevolgen voor deze leerlingen tegen te gaan. Zelf ondernemen leraren verschillende acties om in te spelen op het rekening houden met armoede van bepaalde leerlingen in hun klas. Desalniettemin zijn er ook leraren die hier zelf verder geen rekening mee houden, waarvan de groep met leraren die lesgeven aan het vo havo/vwo opnieuw de grootste is (65%).


Mogelijk hebben leraren uit het vo havo/vwo minder te maken met armoede onder leerlingen dan leraren uit het po, vo vmbo en mbo. Er is een relatief grotere groep kinderen die in armoede leeft in de leeftijdscategorie die primair onderwijs volgen (ongeveer 9% ten opzichte van 5,9% van de middelbare scholieren). Redenen hiervoor zijn dat moeders met kinderen in een oudere leeftijdscategorie vaak meer uren werken of de leerlingen zelf ook een bijbaantje hebben (SCP, 2019). Daarnaast hebben leerlingen van het havo/vwo vaker ouders met een hoger inkomen dan leerlingen van het vmbo en mbo (CBS).
Steun en stabiliteit
Naast armoede zijn er andere factoren die de thuissituatie van leerlingen zorgelijk kunnen maken. Een groot deel van de bevraagde leerlingen maakt zich zorgen om de thuissituatie van een of meerdere leerlingen. Er zijn maar weinig leraren die dit nog nooit ervaren hebben. In het vo havo/vwo is het percentage leraren dat aangeeft weinig zicht op de thuissituatie te hebben het hoogst.

We zien een zelfde beeld als we leraren vragen naar leerlingen waarbij de ouders onvoldoende steun en stabiliteit (kunnen) bieden. Een groot deel geeft aan een of meerdere leerlingen in de klas te hebben, er zijn weinig leraren die dit nog nooit ervaren hebben. Leraren in het vo havo/vwo en in het mbo geven vaker aan geen zicht te hebben op de mate waarin een leerling ondersteund wordt door zijn/haar ouders.

Een zorgelijke thuissituatie kan verschillende vormen aannemen. Een er van is geweld of verwaarlozing. Sinds 1 juli 2013 werken alle medewerkers van een school met een meldcode wanneer zij vermoeden dat er bij de leerling thuis geweld of verwaarlozing plaats vindt (de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling).
In de meldcode staan de volgende vijf verplichte stappen:
- Stap 1: in kaart brengen van signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling.
- Stap 2: overleggen met een collega en eventueel navragen bij Veilig Thuis.
- Stap 3: gesprek met leerling en/of de ouders, afhankelijk van de leeftijd en situatie.
- Stap 4: wegen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling; bij twijfel altijd in overleg met Veilig Thuis.
- Stap 5: beslissen aan de hand van het afwegingskader.
Vanaf 1 januari 2019 zijn ook medewerkers in het onderwijs verplicht te werken met het afwegingskader in stap 4 van de meldcode. Dit afwegingskader geeft aan wanneer een melding bij Veilig Thuis altijd noodzakelijk is. Dat geldt voor situaties waarin de veiligheid van de gezinsleden ernstig bedreigd is. De leraar of andere medewerker van school moet bij (vermoedens van) acuut of structureel onveilige situaties van kindermishandeling of huiselijk geweld een melding doen. Om leraren te ondersteunen bij het werken met de meldcode bestaat er een toolkit. Een groot deel van ons panel heeft deze toolkit nog nooit geraadpleegd. In het vo en mbo geven meer leraren aan niet te weten wat deze toolkit is.

We vroegen ons panel of ze in de afgelopen 5 jaar advies hebben gevraagd en/of een melding hebben gedaan bij Veilig Thuis. Het percentage leraren dat in de afgelopen 5 jaar geen advies en geen melding heeft gedaan ligt in de verschillende ‘bouwen’ rond de 50%. Een uitzondering hierop zijn de leraren in het vo havo/vwo en het mbo. Van de verschillende bouwen is het percentage meldingen ook het laagst in deze groep.


In bovenstaande figuur zien we nogmaals dat de meerderheid van ons panel zich momenteel zorgen maakt of zich wel eens heeft zorgen gemaakt om de thuissituatie van een leerling. Toch wordt er vrij weinig om advies gevraagd of een melding gedaan bij Veilig Thuis. Redenen hiervoor kunnen zijn de angst om iets ten onrechte in werking te zetten, de twijfel of ze een signaal goed zien met daarbij de angst voor een conflict met ouders en een klacht van ouders als het gemeldde (deels) onterecht blijkt.
Slechts 17 leraren hebben dit nog nooit gedaan, en 30 leraren geven aan weinig zicht te hebben op de thuissituatie. Van die kleine groep geeft, in vergelijking met de leraren die zich wel zorgen maken of hebben gemaakt, een groter percentage aan niet bekend te zijn met veilig thuis. Het kan zijn dat deze groep leraren beperkte vaardigheden heeft om de signalen te zien en/of juist te interpreteren. Ook kan het zijn dat ze werken met een leerlingpopulatie waar dit weinig/niet aan de orde is.
Kijken we naar de groep leraren die zich momenteel zorgen maken, dan zien we dat leraren die zich momenteel zorgen maken om meerdere leerlingen de afgelopen 5 jaar ook vaker in contact zijn geweest met Veilig Thuis.
Omgaan met privacy gevoelige gegevens van leerlingen
Een melding doen bij Veilig Thuis is niet niks, en doe je niet zomaar. In de stappen van de meldcode staat het in kaart brengen van signalen. Hiervoor zijn gegevens nodig. Wij vroegen leraren welke gegevens ze noodzakelijk vinden om zelf te bewaren voor een goede leerlingbegeleiding, en wie deze gegevens zouden mogen inzien.

Leraren in het basis en speciaal onderwijs lijken meer gegevens te bewaren dan leraren in het vo en mbo. Het verschil is opvallend bij sociaal-emotionele gegevens, schoolresultaten, gezondheidsgegevens en verslagen mbt gedrag op de school. Mogelijk heeft dit verschil te maken met het feit dat leraren in het basisonderwijs één groep leerlingen hebben, terwijl leraren in het vo en mbo vaak meerdere klassen hebben. Mogelijk is het bewaren van gegeven mbt sociale-emotionele ontwikkeling, resultaten etc een taak van de mentor, en niet van elke leraar. Dit is mogelijk ook een verklaring voor de gevonden verschillen tussen po en vo bij onze vragen over armoede.

Tips
En zoals elke week, vind je in onze blog de tips die we in de app geven. Dit zijn de tips van 9 tot en met 15 april!
Help, mijn ouders zijn leraar!
Welke gegevens mogen scholen bijhouden van hun leerlingen?
Flipping the classroom is geen wondermiddel
Waarom ik m’n vmbo-klas niet stil kon krijgen
The five forms of feedback I give to teachers most often…
Feedback geven, hoe werkt dat nou eigenlijk? Tjipcast 081 met Thijs Feenstra
Creeër leerrendement met meerkeuzevragen